De pensioenen bij ABP, PMT, PME en PFZW hoefden in de periode 2017 – 2021 niet te worden verlaagd. Voor het bepalen of er per 1 april moet worden gekort, is de hoogte van de actuele dekkingsgraad op 31 december cruciaal.

Als gevolg van het advies van de commissie Dijsselbloem is de ondergrens van de actuele dekkingsgraad voor een korting van de pensioenen verhoogd van 88 naar 95 procent. Minister Koolmees heeft onder sterke maatschappelijke druk de ondergrens voor zowel eind 2019 als eind 2020 verlaagd tot 90 procent; wel moet het bestuur een afweging maken of gebruikmaking van deze mogelijkheid voldoende evenwichtig is.

In 2020 hebben Bouw, PostNl en KPN kunnen indexeren. In 2019 en 2018 waren dit: Bouw, Spoorweg, PostNl en KPN. Vanaf 1 april 2020 is SpoorwegPF opgegaan in Pensioenfonds Rail & Openbaar Vervoer. Mede onder invloed van de strengere regels voor indexering hebben geen van de hier gevolgde fondsen in 2016 en 2017 kunnen indexeren. Onder de huidige regels kan (gedeeltelijke) indexering bij een dekkingsgraad boven de 110% en dan nog op een voorzichtige wijze, waardoor de dekkingsgraad niet in een mogelijk gevaarlijke zone kan komen. Uiteraard leidt een indexering tot hogere verplichtingen en daarmee tot een daling van de dekkingsgraad.

De ontwikkeling van de dekkingsgraad tussen 30 november en 31 december wordt niet alleen zoals in andere maanden, bepaald door enerzijds de renteontwikkeling en anderzijds de rendementen, maar ook door zaken als een jaarlijkse correctie op grond van bestandsontwikkelingen en van illiquide beleggingen. Hierdoor verschillen de maand op maand ontwikkelingen tussen de fondsen in december sterker dan in overige maanden. Sommige fondsen publiceren een voorlopig cijfer ultimo december exclusief correctie met later een definitief cijfer inclusief correctie; andere fondsen komen later met dit cijfer, maar dan gelijk inclusief correctie.

Op basis van cijfers van het Actuarieel Genootschap hebben de fondsen de door het AG voorziene daling van de stijging van de levensverwachting verwerkt in de actuele dekkingsgraad per eind september 2020, die daarmee aanzienlijk steeg. Voor ABP had dit een positief effect op de dekkingsgraad van 2,1%-punt. In 2020 is de gemiddelde levensverwachting van 65-jarigen 87,8 jaar (in 2019 88,3 jaar). De levensverwachting van 65-jarige vrouwen in 2020 is 88,9 jaar, voor mannen is dit 86,7 jaar.

In onderstaande grafiek is de ontwikkeling van de dekkingsgraden over wat langere termijn zichtbaar gemaakt.

Naast de ontwikkeling van het belegd vermogen heeft de ontwikkeling van de rente een belangrijke invloed op de dekkingsgraad. Om de verplichtingen naar de toekomst te berekenen, wordt gebruik gemaakt van de “rekenrente” zijnde de nominale rentetermijnstructuur. zoals maandelijks bekend gemaakt door DNB. De sinds ultimo september 2012 toegepaste z.g. UFR zorgt voor een lichte correctie van marktverstoringen voor looptijden van 20 jaar of langer, wat leidde tot een verhoging van de dekkingsgraad. De gemiddelde leeftijd binnen een fonds heeft hier grote invloed op, hoe jonger het fonds hoe groter het effect: bij ABP was het effect toen 2,7%.

Welke rente dient te worden gebruikt hangt enerzijds af van de looptijd van de verplichtingen (hoe ouder het fonds, hoe korter de looptijd) en anderzijds van de mate en vorm van de renteafdekking. Elk fonds heeft derhalve een “eigen” rekenrente. Om toch een indruk te geven, is onderstaand de ontwikkeling van de rekenrente voor een looptijd van 29 jaar weergegeven. Door de sterk gestegen feitelijke pensioneringsdatum gaan pensioenuitkeringen later in en zijn ze bij ingang hoger door de herberekeningen t.o.v. 65 jaar van in het verleden opgebouwde rechten. Dat betekent dat de grote fondsen rekenen met een gemiddelde looptijd van de verplichtingen van zo’n 29 jaar, waar ze nog niet zo lang geleden met 23 jaar rekenden.

Vanaf 2015 wordt een twaalfmaandsmiddeling (elke maand een voortschrijdend gemiddelde van de laatste 12 maanden) van de rekenrente gehanteerd, leidend tot een beleidsdekkingsgraad. Dit gemiddelde loopt per definitie achter op de ontwikkelingen, waardoor bij een opwaartse tendens een korting hoger kan uitvallen dan zonder middeling. Uiteraard ook omgekeerd: bij een neerwaartse tendens een lagere korting. In de onderstaande grafiek wordt het effect van zo’n twaalfmaandsgemiddelde voor ABP weergegeven. Bij eerdere toepassing zou dit ultimo 2009, 2010 en 2012 een lagere dekkingsgraad als uitkomst en alleen in 2011 een hogere hebben ingehouden. De korting per 1 april 2014 zou 3,1% hebben bedragen.

De wet schrijft voor dat pensioenfondsen die 5 jaar achtereen een beleidsdekkingsgraad hebben onder de kritische dekkingsgraad een korting moeten doorvoeren die ervoor zorgt dat de dekkingsgraad – stand ultimo van het jaar – direct weer op die kritische dekkingsgraad komt. Die grens was 104,2 procent, maar de commissie Dijsselbloem verlaagde die naar 100 procent. Minister Koolmees heeft in 2020 de termijn verlengd tot 6 jaar. Omdat fondsen waarvoor deze maatregel geldt, het tekort tot 100% direct goed zullen moeten maken, kan de korting substantieel zijn. De kortingen mogen worden gespreid over maximaal 10 jaar, maar moeten onvoorwaardelijk worden doorgevoerd, ook als de financiële positie weer verbetert. Als bijvoorbeeld de beleidsdekkingsgraad op de peildatum op 90% staat, zou het om een jaarlijkse, onvoorwaardelijke korting gaan van 1% gedurende 10 jaar.

Voor 2020 heeft het ABP-bestuur ondanks een negatief advies van het verantwoordingsorgaan, besloten de meeste premies ongewijzigd te laten. Hierdoor zou de premie in 2021 fors moeten stijgen. Daarnaast heeft dit in 2020 een negatief effect op de dekkingsgraad. De meeste fondsen hebben dit ook gedaan, maar er zijn ook fondsen die de premie voor 2020 hebben verhoogd, de jaarlijkse opbouw verlaagd of een combinatie van beide.

Bij het vaststellen van de kostendekkende premie mochten fondsen een andere (zeker de laatste jaren hogere) rekenrente gebruiken dan bij het vaststellen van de verplichtingen. Sommige fondsen nemen dit risico niet en hanteren ook bij het vaststellen van de kostendekkende premie de rekenrente bij de verplichtingen. Immers als blijkt dat de premie niet kostendekkend is geweest, leidt dit tot een stijging van de verplichtingen en daarmee een daling van de dekkingsgraad. Het gaat daarbij dus alleen om de in dat jaar nieuw opgebouwde aanspraken en heeft bij een zorgvuldige vaststelling van de premie een beperkt effect. Bij ABP ging het in 2018 net als eerdere jaren, om een lagere dekkingsgraad van 0,8%-punt. Fondsen zijn niet gewend hierover verantwoording af te leggen, terwijl alle deelnemers – ook gepensioneerden – dit effect merken, zeker waar het om een reeks van jaren gaat. Vanaf 2021 hebben de fondsen op dit gebied minder speelruimte. ABP verhoogt de premie in 2021 met 1 procentpunt van 24.9% naar 25.9%. Een forse stap, maar niet genoeg om het negatieve effect op de dekkingsgraad volledig weg te nemen. De premie van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen van ABP stijgt in 2022 naar verwachting van het ABP-bestuur van 25,9% naar 27,4%. PFZW verhoogt in 2021 de premie met 1,5 procentpunt en in 2022 nog eens met 0,8 procentpunt.

Het premiebeleid van ABP dat in 2016 is vastgesteld, neemt als uitgangspunt een reëel rendement – dus na aftrek van inflatie – van 2,8%. Omdat daarmee sprake was van een forse premiestijging in 2017, heeft het bestuur de premiestijging gespreid over 2018 en 2019. Deze spreiding heeft een negatief effect op de dekkingsgraad gehad dat beduidend groter is dan eerdergenoemde 0,8%.